35

 

 

 

 

De volgende dag bezocht Emma het graf van Abigail. Ze liet de baby bij James achter en ging in haar eentje naar de begraafplaats. Het enige wat ze zei was dat ze al dagen in huis zat en wel wat lichaamsbeweging kon gebruiken. Normaliter ging James op zijn vrije dagen overal met haar naartoe. Hij vond het leuk om bij haar en Matthew te zijn en probeerde zo veel mogelijk tijd met hen door te brengen. Vandaag liet hij haar echter zonder commentaar gaan, schijnbaar zonder zelfs maar naar haar verklaring te luisteren. Weer vroeg ze zich af wat hem toch zo bezighield.

Christopher zou niet naast Abigail begraven worden. Hoewel ze nog geen idee hadden wanneer het lichaam zou worden vrijgegeven, hadden Mary en Robert al besloten dat hij gecremeerd zou worden. Mary had gegruweld van het idee dat onbekenden naar zijn graf zouden komen staren, zoals tegenwoordig wel vaker gebeurde. Zelfs fatsoenlijke mensen leken voyeuristische trekjes te krijgen als de pers melding maakte van een gewelddadige dood. Ze hadden Emma niet gekend in de beslissing, en daar kon ze zich wel iets bij voorstellen. Natuurlijk deed het haar best iets dat Christopher dood was, maar echt ondersteboven was ze er niet van. Ze was niet half zo kapot als je hoorde te zijn als je broer net om het leven was gekomen. Ze vroeg zich af wat er met haar aan de hand was. Ook voelde ze zich schuldig omdat ze sinds de dood van Christopher zo weinig contact met haar ouders had gehad. Daar kon ze iets aan doen, en ze beloofde zichzelf dat ze binnenkort naar Springhead zou gaan om te kijken hoe het met hen ging. Ze realiseerde zich dat ze in zekere zin opgelucht was geweest toen haar ouders zich hadden teruggetrokken uit het openbare leven. Dat hield namelijk in dat haar vader niet om de vijf minuten op de stoep stond om morele steun en raad te bieden. Dat ze even niet de plichtsgetrouwe dochter hoefde te spelen.

Toen ze eenmaal op de begraafplaats stond, wist ze niet waarom ze nou precies was gekomen. Na zo lang was haar aanwezigheid waarschijnlijk een zinloos gebaar. Op het laatste moment wilde ze dat ze bloemen had meegenomen. Dan had ze tenminste een reden gehad om bij het graf te staan. Ze probeerde zich Abigail voor de geest te halen, maar elke keer wanneer ze een herinnering opriep waarvan Abigail deel uitmaakte, verdween het beeld van Abigail voor haar ogen, waardoor ze alleen nog maar de achtergrond zag. Zo was er bijvoorbeeld de avond waarop Abigail haar triomfantelijk had verteld dat ze Keith zover had gekregen dat hij Jeanie had gevraagd haar boeltje te pakken. Vrijdagavond. Eerst de jeugdclub in het parochiehuis, waar Abigail meestal haar neus voor ophaalde maar waar Emma wel naartoe moest. Twee pooltafels en een gettoblaster in de hoek, waar muziek uitkwam die Emma nog nooit eerder had gehoord. De geur van gestoomde vis, nog van de lunch van de bejaardenclub. Een kraampje waar ze chips, huismerkcola en goedkope snoep verkochten: kauwgom, lolly’s en gedraaide reepjes felgekleurde zoetigheid die ze nooit ergens in een normale winkel was tegengekomen. Emma wíst dat Abigail er die avond fantastisch had uitgezien in haar glinsterende, groene topje – ze kon zich nog goed herinneren hoe jaloers ze was geweest toen Abigail de zaal in slenterde – maar het lukte haar niet zich Abigail voor de geest te halen. Het enige wat ze zag waren de jongens in de zaal, die er allemaal even smachtend uitzagen omdat ze wisten dat ze geen schijn van kans maakten bij Abigail. Onder wie Christopher, want hij was er ook bij die avond. Hij stond te poolen, en toen Abigail binnenkwam, ging hij rechtop staan en staarde haar even indringend aan. Maar Abigail? Die kon ze zich niet voor de geest halen. Ze had geen idee hoe ze had gereageerd op al die aandacht.

Zo langzamerhand begon het beeld te veranderen. Was hij aanvankelijk niet meer dan een onderdeel van het decor, nu begon Christopher de hoofdrol op te eisen. Hier, bij dit graf, was hij voor het laatst gesignaleerd. En als Vera Stanhope gelijk had, dan was hij hier wel vaker geweest. Ze kon hem duidelijk voor zich zien, met zijn lange, wapperende parka, het sluike, warrige haar en zijn gezicht waarop de vermoeidheid en de kater zich duidelijk aftekenden. Ze had echter geen idee wat zich allemaal in zijn hoofd had afgespeeld. Ze voelde de wanhoop van een gemiste kans. Was ze maar wat meelevender geweest, of een beetje assertiever. Had ze maar wat beter haar best gedaan om hem zover te krijgen dat hij haar vertelde wat hij wist.

Op dat moment werd haar aandacht getrokken door wat plotselinge activiteit bij de boerderij aan de overkant van de wei. Er was een busje het erf opgereden, waar een groep politieagenten uitkwam. Ook waren er twee honden. Ze hoorde iemand bevelen schreeuwen. Ze bleven wachten, en toen kwam er een auto aangereden waar twee mensen – ze kon niet zien of het mannen of vrouwen waren – in witte, plastic overalls en witte petjes uit kwamen. Blijkbaar had er iemand een sleutel van het huis, want vervolgens gingen de twee naar binnen. De rest van de groep bleef buiten staan wachten. Ze keken naar de rommel en de stapels roestende machines alsof ze geen idee hadden waar ze moesten beginnen. Emma had het gevoel dat Vera Stanhope ook nog wel eens kon komen opdagen en wilde niet bij het graf van Abigail betrapt worden. Dan zou de inspecteur vast denken dat Emma daar vanwege haar opmerkingen van de avond ervoor naartoe was gegaan. Die voldoening gunde Emma haar niet.

Toen ze zich omdraaide om weer naar huis te gaan, zag ze Dan Greenwood over de reling hangen. Waarschijnlijk had hij naar haar staan kijken. Glimlachend stak hij zijn hand naar haar op. Ze voelde dat ze begon te blozen en ze had een raar, opgewonden gevoel in haar buik. Dat gevoel van verbondenheid was er nog steeds. Met James had ze dat nooit. James was gewoon een personage in een van haar verhalen.

‘Waar zijn die mee bezig, denk je?’ Ze knikte naar de mensen in het marineblauw, die zich nu in groepen aan het onderverdelen waren. Een van de groepen liep door een gat in de heg naar de weide die het dichtst bij de rivier lag.

‘Ze hopen erachter te komen waar Christopher zijn laatste dag heeft doorgebracht. Hij is het laatst op de begraafplaats gesignaleerd, en de boerderij staat leeg. Het zou kunnen dat hij daar de rest van de dag heeft gezeten. Ze zijn op zoek naar sporen van hem.’ Het klonk niet alsof hij er zomaar een slag naar sloeg. Ze ging ervan uit dat hij nog steeds vrienden bij de politie had die hem van de ontwikkelingen op de hoogte hielden.

Ze liep het hek uit en voegde zich bij hem. Hij rook naar shag. Ze deed een paar stappen opzij, totdat de geur van de shag het aflegde tegen de geur van dode bladeren. Het was veiliger om niet al te dicht bij hem in de buurt te komen.

‘Zonder de kleine op stap vandaag?’ zei hij.

‘Ja.’

‘Je zult af en toe wel het gevoel hebben dat je even wat tijd voor jezelf nodig hebt.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Best wel, soms.’

‘Ik loop wel met je mee terug naar het dorp. Ik vind het geen fijn idee dat je hier in je eentje rondloopt.’

Ze dacht er weer aan dat James daar niet zo mee gezeten had. ‘Zoveel kwaad kan het volgens mij niet. Niet met zoveel politie om me heen.’

Hij gaf geen antwoord, maar ging aan de andere kant van haar lopen, het dichtst bij de weg en hield haar tempo aan. Ondanks de mist en de motregen had hij geen jas aan, alleen een grove, blauwe wollen trui. Behalve naar shag rook hij ook naar natte wol. Ze voelde zich ongemakkelijk, onhandig.

‘Waarom heb je de pottenbakkerij gekocht toen je ontslag nam bij de politie?’ vroeg ze, gewoon om maar iets te zeggen.

Hij gaf niet meteen antwoord. ‘Het duurde een tijdje voordat ik wist wat ik wilde. Ik was min of meer overspannen. Stress. Ik wist dat ik iets creatiefs wilde. Toen ik net weg was bij de politie heb ik een paar jaar kunstacademie gedaan, maar daar snapte ik soms niks van. Neem nou conceptuele kunst. Wat moet dat nou weer voorstellen? Andere dingen vond ik wel leuk. Kunstnijverheid. Keramiek. Dingen maken die mensen ook echt gebruiken.’ Even was hij stil. ‘Lekker vaag allemaal, hè?’

‘Ik snap wat je bedoelt.’

‘Ik had een klein pensioen van de politie. Genoeg om mee te kunnen beginnen. Toen stierf mijn moeder, en van de erfenis kon ik de Smidse kopen.’

‘Ben je daarom weggegaan bij de politie? Vanwege de stress?’

‘Zo zou je het kunnen zeggen, ja.’ Hij glimlachte alsof het een grap was. ‘Veel te gevoelig, ik. Ik kon maar niet vergeten dat de slachtoffers echte mensen waren, geen nummers.’

Stilletjes liepen ze verder totdat ze bij het dorp kwamen. Bij het hek van de Smidse bleven ze staan. Emma wist dat ze door moest lopen, over moest steken en terug naar het Kapiteinshuis moest gaan. Misschien zat James wel op haar te wachten.

‘Je hebt zeker niet toevallig een kopje koffie voor me?’ zei ze. Ze voelde dat ze begon te blozen. ‘Zoals je al zei, ik kom nauwelijks meer het huis uit sinds ik de kleine heb. Als ik nu alweer het huis in moet, word ik gek.’

‘Natuurlijk.’

Ze had geen idee wat hij van haar verzoek vond. Dacht hij dat ze gek geworden was? Dat de rouw een beetje te veel voor haar was geworden? ‘Maar misschien heb je het daar wel veel te druk voor,’ voegde ze eraan toe. ‘Misschien kan ik maar beter naar huis gaan.’

‘Welnee.’ De kromgetrokken poort bleef aan een vloertegel hangen, en hij zette zijn schouder ertegenaan om hem open te duwen. ‘Een beetje afleiding kan ik wel gebruiken.’

Op het erf stond een bank met daarop een rijtje met de hand beschilderde kruiken. Een en al golvende, felle groen- en blauwtinten.

‘Prachtig,’ zei ze. ‘Net water, hè? Alsof je elk moment in de kleuren kunt verdrinken.’

‘Echt waar?’ Hij zag er oprecht blij uit. ‘Als ze geglazuurd zijn krijg je er een van me.’

Het opgewonden gevoel in haar buik kwam weer opzetten.

Ze gingen zitten in het kamertje dat ze bij haar eerste bezoek had gezien. Hij zette koffie en bood zijn excuses aan voor het feit dat haar beker een beetje beschadigd was en hij alleen maar poedermelk had.

‘Wat deed je bij de begraafplaats?’ vroeg ze plotseling. Het was warm. Ze voelde zich slecht op haar gemak. Nu ze er eenmaal was, kon ze niet zomaar over koetjes en kalfjes gaan praten. Ze wilde dat ze een paar van de grappen en grollen bij de hand had die haar collega’s op school zo makkelijk kwamen aanwaaien. ‘Was je er om het graf van Abigail te bezoeken?’ Ze herinnerde zich wat hij op de weg terug naar het dorp had gezegd. ‘Omdat Abigail Mantel, ondanks het feit dat je haar nooit had ontmoet, geen nummer maar een mens voor je was?’

Dat leek hij nogal een verontrustende vraag te vinden. ‘Nee,’ zei hij. ‘Dat had er niks mee te maken.’

‘Sorry. Het gaat me eigenlijk ook niks aan.’

‘Ik hoorde dat de jongens sporenonderzoek gingen doen op Woodhouse Farm, en ergens ben ik nog steeds wel nieuwsgierig, na al die jaren. In zekere zin mis ik de politie. De band die ik met mijn collega’s had. Ik heb nog wel contact met een paar van de jongens, maar dat is toch niet helemaal hetzelfde.’

Zielig wel, vond ze, om je ex-collega’s vanuit de verte aan het werk te moeten zien.

‘Heb je Abigail wel eens ontmoet toen ze nog leefde?’ Ze wist niet waar die vraag vandaan kwam. Ze had hem nog niet gesteld of ze had er al spijt van.

Hij keek op van de koffiemok die hij met beide handen vasthield. ‘Nee. Natuurlijk niet. Ik woonde hier toen nog niet eens.’

‘Sorry. Het komt gewoon allemaal weer boven, nu met de dood van Christopher en zo.’

‘Die heb ik wel ontmoet,’ zei Dan. ‘De middag dat jij het lichaam van Abigail vond, heb ik in de andere kamer met hem zitten praten, terwijl mijn baas met jou en je moeder in de keuken zat.’

‘Als hij de moordenaar had gezien, zou hij het gezegd hebben, hè?’

‘Hij heeft al mijn vragen beantwoord. Ik kreeg niet de indruk dat hij iets achterhield. Heeft hij zich tegen jou wel eens iets laten ontvallen?’

‘Nee.’ Ze zette haar beker op tafel. Hij zat nog bijna vol. ‘Ik moet er weer eens vandoor. Ik heb je nu wel genoeg van je werk gehouden.’

‘Geeft niks,’ zei hij. ‘Ik zit veel te vaak alleen hier. Eerlijk gezegd vind ik het wel leuk om wat gezelschap te hebben.’

‘Tijd voor een vriendin.’ Ze zei het luchtig en was best trots op de humoristische manier waarop het eruit kwam. Wist hij in elk geval dat het niet op haarzelf sloeg.

‘Misschien heb ik die al gevonden. Maar ik weet niet of het helemaal de goede kant opgaat.’ Hij staarde haar op zo’n manier aan dat er een belachelijke gedachte bij haar opkwam. Hij hoopt dat ik vraag waar hij het over heeft. Heeft hij het over mij?

‘Moet je horen,’ zei ze. ‘Ik moet er nu echt vandoor. James vraagt zich vast af waar ik blijf. Ik wil niet dat hij zich zorgen om me gaat maken.’

‘Een andere keer dan,’ zei hij. ‘Kom gerust langs als je zin hebt in een praatje.’

Ze wist niet wat ze daarmee aan moest en ging dus weg zonder antwoord te geven. Buiten bleef ze even stilstaan. Voordat ze thuis aanklopte, moest ze haar zelfbeheersing terughebben. Aan de overkant van de weg verscheen de forse gedaante van Vera Stanhope in de deur van de bakkerij. Met één vinger maakte ze een ‘hier-komen’-gebaar. Net de heks uit Hans en Grietje, dacht Emma. Knibbel-knabbel-knuisje, kom maar naar mijn huisje. En net als de kinderen in het sprookje liep ze naar de heks toe.

‘Waar heb jij gezeten?’ vroeg Vera.

‘Eindje gelopen. Onderweg kwam ik Dan tegen, die me uitnodigde voor een bakje koffie.’

‘O ja?’ Even was ze stil. Het was een veelbetekenende stilte, maar Emma wist niet hoe ze die moest interpreteren. Toen voegde Vera er luchtig aan toe: ‘Kan heel gevaarlijk zijn, met vreemde kerels mee naar binnen gaan. Zou je zo langzamerhand moeten weten.’

‘Dan Greenwood is geen vreemde kerel.’

Weer antwoordde Vera niet meteen. ‘Misschien niet, nee. Maar wees toch maar voorzichtig.’ Dezelfde waarschuwing die Joe Ashworth haar bij hun laatste ontmoeting had gegeven. De inspecteur zwaaide even en ging toen weer naar binnen. Emma voelde zich als een scholiere die een preek had gekregen van de conrector en nu weer terug naar de klas mocht.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml